Het Rijksmuseum Boerhaave in Leiden
- Laure Lambert
- 1 sep 2019
- 4 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 11 feb 2021
De rondleiding in de permanente collectie in het Rijksmuseum Boerhaave in Leiden door conservator Mieneke te Hennepe zorgde voor heel wat interessante inzichten over het opbouwen van een museum en alle moeilijkheden die daarbij komen kijken. We startten in het anatomisch theater. Rondom het theater staan vitrines waarin een grote hoeveelheid objecten, van wetenschappelijke meetinstrumenten tot opgezette vlinders, wordt tentoongesteld. Mieneke legt uit dat er bewust gekozen is geen verdere uitleg te geven bij de tentoongestelde objecten. Ze dienen louter als "teaser" voor de verdere tentoonstelling. Het Rijksmuseum Boerhaave koos er voor doorheen de hele opstelling ervoor te zorgen dat tekst niet overheerst.
In het anatomisch theater wordt sterk ingezet op de beleving. Via projecties en audio waan je je een bezoeker van het vroegmoderne anatomisch theater. Deze digitale beleving neemt als startpunt dan ook het lichaam, dat centraal ligt in het theater, waarop via projecties een dissectie wordt uitgevoerd. Al snel neemt het verhaal je echter mee naar een veel ruimer verleden en wordt de vroegmoderne tijdsgeest geschetst. De installatie weet op een paar minuten tijd een fantastische samenvatting weer te geven van de wetenschappelijke evolutie. Uiteindelijk gaat het ook over de hedendaagse tijd, wat het vatbaar maakt voor de bezoeker.

We gaan verder naar de eerste echte zaal. Mieneke legt uit dat voor het anatomisch theater met een andere ontwerper werd samengewerkt dan de zalen. Het was dan ook spannend of de zalen wel mooi in elkaar zouden overlopen. Hier wordt al meteen duidelijk dat de opbouw van een museum of tentoonstelling het werk is van een heel team. De wisselwerking tussen historici, conservatoren, ontwerpers en anderen is heel belangrijk.

In de zaal staan twee instrumenten opgesteld. Het eerste neemt de aarde als middelpunt van het heelal, het tweede de zon. Via deze twee objecten, die bijna de hele ruimte innemen, wordt het ontstaansverhaal van het heliocentrisme verteld. Mieneke legt uit dat bij de herinrichting van het museum bewust werd gekozen voor minder objecten, die op die manier beter tot hun recht komen in de collectie. Deze zaal, met slechts een aantal grotere objecten, toont perfect wat de uitkomst is van die keuze. Als bezoeker gaat je aandacht volledig naar de twee objecten en wordt je niet overweldigd door een volle ruimte.
Ook de middenweg tussen conserveren en tentoonstellen komt hier naar boven. De grote meettoestellen in deze ruimte tentoongesteld kunnen, in verband met een correcte conservatie, niet langer actief gebruikt worden in het museum. Rijksmuseum Boerhaave koos ervoor de objecten tot leven te wekken via projecties, zo is het voor de bezoekers duidelijk hoe de toestellen ooit gebruikt werden.
Vervolgens staan we stil bij het door (social-)media meest gehypte item van de collectie volgens onze gids. Het gaat om een projectie waarbij het lijkt of je eigen arm onder het mes ligt. Opnieuw wordt via de projectie een geschiedenis over een bepaald aspect van de wetenschap toegelicht. In de animatie is ook tekst opgenomen, maar deze wordt door bezoekers blijkbaar minder gelezen. De digitale animatie spreekt dan ook voor zich.
Mieneke wijst er ons op dat voor de herinrichting van het museum een baby op sterk water werd tentoongesteld. Deze maakt nu geen deel meer uit van de collectie, er is enkel nog een baby-armpje te zien. Voor de vernieuwing stond het museum ook wel gekend als dat-museum-met-die-baby-op-sterk-water. Dat imago zijn ze nu kwijt, het baby-armpje viel mij zelfs niet meer op. Dit voorbeeld toont een van de moeilijkheden waarmee musea te kampen krijgen, namelijk het dilemma of voor het grote publiek choquerende objecten juist wel of niet tentoongesteld dienen te worden.
Ook het artikel van Arnold over medische musea raakt aan deze kwestie. [1] Zeker op vlak van medische artefacten zijn heel wat zaken vandaag vrij choquerend en roepen ze veel emoties op. In zijn artikel vat Arnold deze kracht van uitzonderlijke objecten als positief op. Meer dan teksten of andere bronnen kunnen deze objecten door enkel hun verschijning een hele beleving teweeg brengen bij de bezoeker en onmiddellijk een impressie geven van de tijdsgeest. "They still have the ability to stop visitors in their tracks." Het blijft echter zoeken naar een middenweg tussen gevoelens oproepen en het publiek niet al te veel te choqueren of alle aandacht naar dat ene object te trekken, zoals gebeurde met de baby op sterk water.
Na deze twee donkere ruimtes komen we in een lichtere ruimte. In een vitrine liggen allerhande medische instrumenten. Deze komen terug in een vierluik schilderijen aan de tegenoverliggende muur. Op die manier wordt meteen een verhaal verteld via de schilderijen, die mogelijks tekstbordjes vervangen of aanvullen. Arnold heeft het in zijn bijdrage ook over de interactie tussen objecten en kunst. Door de tentoongestelde instrumenten te weerspiegelen in de schilderijen wordt een verhaal gecreƫerd rond de objecten.
Verder is er ook een interactief scherm dat werkt met dezelfde techniek als een Wii-toestel. Mieneke vertelt ons dat dit voor sommige mensen heel toegankelijk is, maar voor anderen, die het format niet kennen, moeilijk te vatten is. Dit raakt een belangrijk publiekshistorische issue, namelijk de inclusiviteit van een museum.
De zaal is verder ingericht als ziekenzaal, met ziekenhuisbedden waarop vitrinekasten tentoongesteld staan. In de ziekenbedden zitten schuiven waarin historische medische prenten bewaard worden. Weinig bezoekers openen deze schuiven echter, het mist dus wat zijn doel. Op de grote muur worden oude foto's geprojecteerd van ziekenhuizen en alles wat daarmee te maken heeft. Ervaring leert dat veel mensen spontaan verhalen ophalen wanneer ze naar de foto's kijken. Het museum denkt na over een manier deze verhalen te documenteren.
[1] Ken Arnold, āMuseums and the Making of Medical History,ā in Robert Bud, Bernard Finn and Helmuth Trischler (eds.), Manifesting Medicine (London: Science Museum, 2004), 145-174.
Opmerkingen